1.

 Samen met mijn schoonzoon heb ik mijn eigen graf gegraven, het was vorige week klaar. Ik graven, het laatste stuk, hij trok de grond in een emmer aan een touw omhoog. Het is diep geworden, ik moest er met een laddertje uitklimmen. Bij de muur, achter het aardappelveldje, in de schaduw van de oude eik, een rustige plek. Niet dat dat rustige er voor mij dan nog toe doet. Zou leuk zijn als ze nog eens een klein intiem feestje zouden vieren, in het gras, daar boven mij.

Maar ik ben bang dat ik zelfs dat niet meer zou merken. Het zou wel toepasselijk zijn, nieuw leven en een nieuwe toekomst bouwen op mijn oude botten.

Ik ben oud, voor mijn gevoel heel oud. Hoe oud precies weet ik niet meer want na de Grote Ramp ben ik de tel kwijtgeraakt. Ik zie het vooral aan mijn schoonzoon, zeker vijfentwintig jaar jonger dan ik, en ook al een oude man. Ik ben toch zeker in de negentig, denk ik.

Met een oude hoed op tegen de warme zonnestralen zie ik hoe een lauwe wind de hoeken van mijn papier beweegt. Ik zit aan een houten tafel onder de grote boom vlak bij het huis en schrijf mijn verhaal met potlood, want ik heb kort geleden op de zolder een hele doos met potloden gevonden, wel dertig. En een heel pak witte vellen papier,  A4 stond erop, alleen aan de randen wat gelig geworden. Die vondst was voor mij de laatste duw die ik nog nodig had om te gaan schrijven. Wie weet hoe lang ze daar al op me lagen te wachten, dat papier en die potloden.

Ik behoor tot de laatste generatie die nog met de hand heeft leren schrijven, maar het moest eerst wel weer wennen, dat schrijven, ik had het ook al lang niet meer gedaan. Je krijgt er een pijnlijke hand van.

Vroeger zat ik achter mijn bureau mijn gedachten te ordenen. Wat ik hardop zei, werd direct door Willem, mijn persoonlijke assistent, in keurige letters op mijn electronisch papier gezet. Zelfs de wiskundige formules kwamen foutloos tevoorschijn, compleet met som- en integraaltekens en dat soort dingen. Als ik dan wat aan de tekst moest veranderen hoefde ik dat alleen maar aan Willem te vertellen, ik zag dan de letters en de alinea’s zich verplaatsen op mijn papier. En als ik de tekst wilde horen, liet ik hem door Willem voorlezen. Door zijn rustige stem en begrip voor de zinsbouw vielen onduidelijkheden en inconsequenties direct op. Maar ja, dat was vroeger. Nu wrijf ik mijn schrijfhand en strek mijn negentig-plus vingers voordat ik het potlood weer opneem.

Ik ben oud, voor mijn gevoel heel oud. Ik schrijf op wat ik nog weet. Soms komt er een herinnering boven, midden in een ander verhaal. Dan schrijf ik direct die nieuwe herinnering op, bang dat ik dingen vergeet. Alles op orde brengen en in de goede volgorde zetten, daar kom ik waarschijnlijk niet meer aan toe, maar het is misschien ook niet zo nodig. Ik zal van de hak op de tak springen, maar ik hoop dat het algemene beeld wel duidelijk zal worden.

Dat graf van me, we hebben er planken overheen gelegd en een ijzeren hekje omheen gezet. Het hekje hebben we gevonden op de puinhopen van een kasteeltje in de buurt. Mijn achterkleinzoon, die ze Antoine hebben genoemd – naar mij! – verkent op zijn kromme beentjes de hele tuin. Af en toe valt hij over een graspol of zo, maar dat is nooit erg want met zijn bijna drie jaar is hij nog vlak bij de grond. Maar in het graf van je overgrootvader vallen, dat wens je zo’n klein mensje niet toe.

Vannacht droomde ik dat ik er zelf inviel. Ik schoof net zo lang heen en weer tot mijn oude lichaam er prettig bijlag en toen trok ik wat warme aarde over me heen en ging slapen, eeuwig slapen. Maar in een klein hoekje van mijn verstand begon iets te zeuren. Anton, zei het verstand, als je languit in die kuil ligt kun je helemaal niet bij de rand, de kuil is te diep. Je kunt geen aarde over jezelf uitstrooien, je kunt er niet bij. En als het je al zou lukken om overeind te komen, dan kun je wel met je handen wat aarde van de kant in de kuil scheppen, maar daar kun je dan niet meer onder gaan liggen. Dit gaat je echt niet lukken…

Toen ben ik maar opgestaan, het huis uitgelopen, over het zandpad naar de plasbosjes bij de ruïne van de oude schuur, want de wc in huis kan alleen gebruikt worden als het geregend heeft. Daar deed ik mijn kleine en trage oude mannen plasje, wandelde voorzichtig terug en kroop toen met een soort van grijns weer in bed, nog denkend aan mijn begrafenis-dilemma.

‘Alles goed, opa?’ vroeg mijn kleindochter Julia, de moeder van Antoine, om de hoek van de deur. Ze had mijn gestommel gehoord.

‘Ja hoor, met mij alles best, ga maar gauw weer slapen.’

Waarom ik dat graf alvast gegraven heb? Nou, iedereen is zo zorgzaam en goed voor me, ik wil ze zo min mogelijk tot last zijn en ik kan eigenlijk niets meer bijdragen. Mijn einde komt natuurlijk voor iedereen op een heel ongelegen moment, dat zal je altijd zien. Net tijdens de oogst, als niemand tijd heeft. Of als Julia ligt te baren, het zou zomaar kunnen, ze is weer zwanger. 

Ze kunnen me dan in het graf leggen, samen er even bij stilstaan en dan zand erover, klaar. Zo belangrijk is mijn leven nu ook weer niet geweest.

Ach, ik ben gelukkig hier. Ik wil geen dingen meer die ik niet kan en met dat schrijven vul ik mijn dagen, nou ja, iedere dag een paar uurtjes, voor de rest help ik ze een beetje in de moestuin of raap de afgevallen appels of pruimen op. Een vredig gedoe hier in onze kleine gemeenschap. Alleen zo jammer dat ik het Amalie niet meer heb kunnen laten zien.

Ik ben wel heel oud, maar soms denk ik toch: dat graf, ik hoop dat ik het voorlopig niet nodig heb. Ik zou zo graag weten wat er van Antoine wordt. Maar ik denk soms ook: Weet je wat? Ik ben zo moe, ik schuifel er alvast naar toe.

En nou heb ik weer een dom rijmpje gemaakt dat maar in mijn hoofd blijft rondzeuren, zodat weer inslapen nog moeilijker zal worden.

Weet je wat? Ik ben zo moe, Ik schuifel er alvast naar toe.

Eén ding weet ik zeker: mijn einde zal heel wat rustiger en vrediger zijn dan dat van al die arme drommels die tijdens en na de Grote Ramp het leven hebben gelaten.