ZOMER

Vakantie!

Pol en Cas zijn samen sinds hun geboorte. Ze zijn binnen tien minuten van elkaar geboren, eerst Pol en toen Cas, en bovendien in hetzelfde bed. Ze zijn dus tweelingen en sinds hun geboorte onafscheidelijk. Een twee-eiige tweeling, want Caspar is een jongen en Polly een meisje. Toch hebben ze dat merkwaardige op elkaar betrokken zijn dat je vaker bij ééneiige tweelingen ziet.

Als baby lag Cas een halve dag te huilen toen Pol haar eerste tandjes kreeg. Toen Cas een paar weken later zijn eerste tandjes kreeg wilde Pol het helemaal meemaken. Voor hun ouders was dat even ontdekken wat er aan de hand was, want de kinderen konden natuurlijk nog niet praten. Pol was ontroostbaar en kwam pas tot bedaren toen ze bij Cas in zijn bedje werd gelegd, dicht tegen hem aan. 

Wat later, de kinderen begonnen net te praten, was Cas alleen thuis met zijn moeder, want Pol speelde bij een tante die ook kleine kinderen had. 

Plotseling begon Cas hevig te huilen, hij was tien minuten lang ontroostbaar. En hij riep om Polly.

Toen zijn moeder haar zusje belde, hoorde ze op de achtergrond hevig kindergehuil. Wat bleek, het broertje van drie was met zijn fietsje over Polly’s handje gereden en dat deed even gemeen pijn. Maar het ging al weer beter…

Cas en Pol ontwikkelden zich tot leuke onafhankelijke kinderen die veel met anderen speelden. Maar toch deden ze veel samen, gingen samen in bad en ook vond hun moeder ze ’s morgens nog wel eens in  één bed, ook nog wel toen ze al twaalf waren geworden.

‘Waarom vinden jullie dat zo fijn,’ vroeg hun moeder eens, ‘zo’n bed is toch eigenlijk te klein voor twee?’

‘Als ik dan ’s nachts even wakker word, dan ruik ik Pol…,’ zei Cas.

Op een dag, kort na hun dertiende, keek Cas op uit het boek over computerprogrammeren dat hij zat te lezen. Hij keek zijn vader aan en zei:

‘Ik denk dat Pol vandaag voor het eerst ongesteld wordt.’

Toen keek hij weer in zijn boek en las verder.

Vader reageerde verbluft.

‘Hoe weet jij… Ik bedoel… Wat weten jullie… We hebben nog niet…’

Cas lachte: 

‘Ja, wat dachten jullie nou? Wij hebben ook wel gemerkt dat er aardig wat veranderd is bij ons. Lichamelijk bedoel ik. En de rest? Internet natuurlijk. Seksuele voorlichting is niet meer nodig, we weten alles al.’

‘Maar Cas, Pol is helemaal niet thuis, ze is dacht ik bij hoe heet ze ook weer, hebben jullie gebeld?’

‘Nee, ze is haar telefoon vergeten, ligt nog boven.’

‘Maar hoe weet je dat dan? Ik begrijp nog steeds niet hoe dat werkt bij jullie.’

‘Nou, ik had gewoon het idee…’

De volgende dag meldde Polly dat ze ongesteld was geworden.

‘Bah, ik haat dat systeem! Het is gewoon niet eerlijk! Ik heb de hele dag al erge buikpijn en Cas heeft natuurlijk weer nergens last van!’

‘Nee, en ik had het maar één dag mis!’ stelde Cas tevreden vast.

Een paar jaar later was de tweeling vijftien. Ze deden het goed op school, maakten vaak samen huiswerk, als ze iets niet helemaal begrepen kwamen ze er toch vaak samen wel uit.

In de zomervakantie gingen ze met hun ouders kamperen op een mooi stil terrein aan een riviertje in Frankrijk. Een paar weken daarvoor vroeg Polly ineens of Hans ook mee mocht.

‘Wie is Hans?’

‘Oh, een jongen die ik ken van hockey.’ In een vlaag van vertrouwelijkheid voegde ze er aan toe: 

‘Hij is heel groot en lief en heeft mooie bruine ogen… Zijn ouders gaan scheiden en daar heeft hij het moeilijk mee. Het zou fijn zijn als hij met ons mee mocht.’

‘Nou begint het gelazer echt goed,’ was Cas’ reactie, ‘m’n zusje heeft een vriendje. Ik wist dat het ooit zou komen, maar persoonlijk vind ik het behoorlijk klote.’

‘Cas, dat soort termen wil ik niet horen’ zei zijn moeder.

‘In principe vind ik het wel goed dat hij meegaat,’ zei vader, ‘maar we moeten goed uitkienen hoe we dat doen met slaapplaatsen en zo. De jongens…’

‘Oh, maar we zijn nog niet seksueel actief, als je dat bedoelt, dus wij drie slapen samen in de grote tent’ zei Polly terwijl ze de kamer uitliep, haar ouders en Cas enigszins verbluft achterlatend. 

Natuurlijk gebeurde het zoals Polly het wilde.

Aanvankelijk was de vakantie een groot succes. De kinderen hadden aansluiting gevonden met een paar Franse en Engelse leeftijdgenoten. Eindeloos zaten ze te kletsen op een muurtje, ze probeerden elkaars taal te leren, ze zwommen in de rivier of volleybalden bij een scheef en half kapot net dat tussen twee bomen was gespannen. 

In het begin ook gedroegen Polly en Hans zich voorbeeldig, ze zonderden zich niet af en betrokken de anderen bij alles wat ze ondernamen, maar gaandeweg ontstonden toch wat wrijvingen.

Cas had nog laat wat gezwommen en liep terug naar de tent via een andere weg dan hij meestal nam. Achter een dikke boom stond Pol met Hans in een diepe verstrengeling te zoenen.

‘Zo, zo, gaat-ie lekker?’ reageerde Cas. Hij probeerde het luchtig te laten klinken, maar het kwam er feller uit dan hij bedoelde.

Polly reageerde emotioneel:

‘Cas, dat vind ik gemeen van je, als het andersom was zou ik er niet aan denken zo te reageren. Ik gun jou alle moois en ik dacht dat jij ook mij…’

‘Sorry, Pol, ik weet niet waarom ik dat zei. Natuurlijk gun ik jou ook alles.’

Hans stond er een beetje beteuterd bij, het was net of hij er niet bij hoorde. Hij keek van de één naar de ander en zei toen:

‘Nou, ik ga maar slapen, welterusten!’

Cas en Pol liepen samen terug naar de tent, ze zeiden niets, maar dat was ook niet nodig.

Bij de tent zei Polly ineens:

‘Hans vindt deze situatie heel moeilijk, geloof ik. Wij hebben zo’n sterke band, dat hij zich af en toe echt teveel voelt. Ik kan er ook niks aan doen, maar ik probeer hem een speciaal plekje te geven in ons drietal.’

‘Ja, dat heb ik gezien’ zei Cas droog.

Ze lachten even.

‘Laten we maar gaan slapen, morgen is er weer een dag.’

De volgende avond zat de hele vriendengroep in de schemering rond een klein kampvuurtje te praten en verhalen te vertellen.

‘Laten we naakt gaan zwemmen, dat is heerlijk na zo’n warme dag’ riep één van de meisjes toen het helemaal donker was geworden. Dit plan vond algemene bijval en even later lagen ze allemaal in het riviertje, probeerden elkaar kopje onder te duwen of heel hard tegen de stroom in te zwemmen.

Hijgend en proestend klom de een na de ander op de kant en begon zich af te drogen.

Polly liet zich naar de ondiepe kant drijven en ging staan. Ze zag dat Cas en Hans een eindje verderop tegenover elkaar stonden, een paar meter van elkaar. Ze wilden kennelijk een gewoon gesprek beginnen maar wisten niet wat te zeggen.

Pol waadde naar hen toe er sloeg haar armen om hun middel, ze voelde hun koele huid en trok hen nog wat dichter tegen zich aan.

‘Hans, je hebt natuurlijk wel gemerkt dat Cas en ik een heel speciale band hebben die niet zomaar te verbreken is. Dat willen we ook niet. Je moet ook beseffen dat Cas nooit tussen ons zal komen, maar alleen naast mij zal staan. Ik vind jullie beide heel lieve en fijne jongens, maar Hans meer als vriendje en Cas meer als heel speciaal broertje. Jullie zullen er allebei aan moeten wennen.’

Toen zette ze zich plotseling af zodat ze hun evenwicht verloren en al proestend gedrieën kopje onder gingen.

Twee dagen later kondigde Cas aan dat hij naar huis ging.

‘Ik vind het een rotsituatie zo. Het is klote voor Hans en ook voor mij, het is tegenover hem gewoon niet eerlijk, dus ik ga naar huis. Over twee dagen kan ik met die Belgische familie meerijden naar Antwerpen en dan koop ik wel een treinkaartje naar huis.’

Allemaal probeerden ze hem van dit voornemen af te brengen, maar hij was vastbesloten.

Die avond was de sfeer bedrukt, ze aten bijna zwijgend en iedereen had kennelijk moeite met de situatie.

‘Ja, nou is voor mij de lol er ook wel af. Hans, ga je mee wandelen? Dan is er tenminste nog iets leuk hier’ zei Polly.

De volgende middag draaide er een oeroud volkswagenbusje het terrein op. Engelsen. Toen ze een mooi plekje gevonden hadden barstte de zijdeur open en vier roodharige jongetjes in vier verschillende maten holden overal naar toe om het terrein te verkennen. Toen stapten de ouders uit, allebei lang, mager en met rood haar. Ze begonnen de tenten uit de auto te trekken en al gauw was de hele plek bezaaid met spullen.

Caspar zat zich wat te vervelen op het muurtje, hij was niet mee gaan zwemmen, en slenterde uit vage nieuwsgierigheid in de richting van de Engelsen. Op dat moment stapte een lang mager meisje uit de bus. Ze droeg een lange jurk van dunne stof met een vaag groen-beige patroon. Ze had een bijna transparant witte huid, wat sproeten en prachtig lang krullend rood haar. Ze zag Cas en zond hem een engelachtig glimlachje en zei:

Hello, I’m Susan.’

Cas kreeg een rood hoofd, mompelde iets vaags, wilde weglopen, maar bedacht zich net op tijd.

Hi, I’m Cas.’

Kes, zei Susan, is that a name?

Yes, it’s Cas, cee-a-ess, short for Caspar.’

Oh, I see‘ zei ze met weer dat engelachtige glimlachje.

Die avond zaten ze gevieren op het muurtje, Caspar dicht naast Susan, Hans dicht naast Polly.

‘Ik denk dat ik toch maar blijf’ zei Caspar.