HERFST

Emmeloord

Woedend smeet hij de deur achter zich dicht.

Ze had hem betrapt met zijn glas whisky, achter zijn bureau.

‘Frederik, had ze gezegd met een bedroefd glimlachje, ik weet dat het moeilijk voor je is, maar de dokter heeft het nog zó gezegd…’

Woedend had hij het glas in een hoek gesmeten, woedend had hij allerlei dingen staan schreeuwen die hij niet echt meende, woedend was hij de trap afgerend…

Iedereen had trouwens de pik op hem, dat had hij heus wel gemerkt. Thuis, maar op kantoor ook. Vanmiddag nog, vrijdagmiddag. De collega’s deden al een beetje relaxed, het was nu bijna weekend. Tot de deur open ging. De chef kwam binnen, leidinggevende heet dat tegenwoordig, nou, ja, leiding?, en bleef bij het bureau van Marieke staan. Zijn liefje, dat wist iedereen.

‘Mag ik even jullie aandacht? Het is af en toe nodig, dat blijkt maar weer eens te meer, dat ik jullie wijs op het doel van deze afdeling. Het adviseren van de directie in zaken van commercieel en publicitair belang. Jullie schrijven rapporten over nieuwe marketingstrategieën, doen onderzoek naar nieuwe productietechnieken, bedenken kostenbeperkingen en zo meer.

De directie wil korte, zakelijke rapporten, waar eerst de conclusie wordt vermeld, daarna de onderbouwing. Aan grote kletsverhalen, veel tekst, hebben we hier niets.’

Hij hield een stapeltje dichtbedrukte A4-tjes omhoog – zíjn rapport, verdomme, hij zag het direct – en zei met nadruk:

‘Zoiets als dit, bedoel ik. Zeven pagina’s dicht bedrukt! Dat leest toch geen mens?’

Hij scheurde het stapeltje papier enige malen door en liet de snippers in de dichtstbijstaande prullenbak neerdwarrelen.

Hij hoorde wat onderdrukt gegniffel om zich heen en wist dat iedereen wist dat het zijn rapport was, het belangrijke rapport waar hij hard en nauwgezet aan had gewerkt.

De vernedering voelde als een stomp in zijn maag en met een wee gevoel en een rood hoofd stond hij op.

‘Dat… dat is mijn rapport! Het is een goed rapport, alles staat erin wat erin moet staan, het is een ingewikkelde  materie, er staat geen woord teveel! Ik weet wel, je kunt niet van de directie verwachten dat ze snappen…’

Hij stopte want hij voelde dat hij op glad ijs bezig was uit te glijden.

Tevreden liet zijn chef zijn blik over de gezichten en de bureaus dwalen.

‘Zien jullie? Dat bedoel ik nou. Zo doen we het dus: Conclusies in ten hoogste vier krachtige zinnen graag, per zin één alinea als onderbouwing. In twaalfpunts letters en met anderhalve regelafstand. Dat is één, hooguit anderhalf A-4-tje. Dáár kan je bij de directie mee aankomen, dat leest de directie nog! Als het meer is krijg ík het terug met een vette streep erdoor en de opmerking in rood: Sámenvatting s.v.p.!!!’

Hij draaide zich op zijn hielen om en verliet de afdeling.

Frederik klapte zonder nog iets te zeggen zijn laptop dicht en liep met een donkerrood hoofd naar de deur.

‘Trek het je niet zo aan, man!’ probeerde nog iemand de spanning wat te breken, maar tevergeefs.

Op de parkeerplaats overwoog hij even de auto van zijn chef een enorme trap te geven, maar omdat alle ramen op de parkeerplaats uitkeken zag hij er maar van af.

Terwijl hij naar huis reed overwoog hij nooit meer naar dat rotkantoor te gaan, maar hij wist tegelijkertijd dat dat onmogelijk was. Hij kon niet zomaar wegblijven, ze hadden thuis zijn salaris echt nodig, zeker nu hun jongste zoon Joris, de enige die nog thuis woonde, steeds duurder werd. Hij zat gevangen tussen thuis en kantoor. Waar hij het meeste een hekel aan had wist hij niet. Terwijl het ging regenen parkeerde hij de auto en liep door de tuin de keukendeur binnen. Zijn vrouw keek op uit het kookboek en zei:

‘Hé, wat ben je vroeg vandaag! Ik had vanmiddag vrij, dus ik heb iets lekkers voor ons gekookt. Joris komt ook zo thuis.’

Op een hoek van het aanrecht stond een half glas rode wijn. Ze zag zijn blik en zei:

‘Eh…, ik heb al een klein glaasje genomen om te drinken op je gezondheid, maar ik geloof dat jij dat niet moet doen. De dokter heeft nog zó gezegd…’

Hij vertelde kort wat hem op kantoor was overkomen, maar haar enige commentaar was:

‘Ach, laat ze toch kletsen, ze weten niet beter! En hij heeft het rapport wel verscheurd, maar je hebt het toch nog in je laptop?’

Hij had geknikt en gemompeld dat hij nog even wat spullen moest ordenen boven, zo terug. Op zijn kamer pakte hij de whiskyfles uit de afgesloten lade van zijn dossierkast en schonk zich met bevende handen een glas in. De hals van de fles rinkelde tegen het glas. Terwijl hij een flinke slok nam stond plotseling zijn vrouw in de deuropening.

‘Frederik,’ zei ze met een bedroefd glimlachje, ‘ik weet dat het moeilijk voor je is, maar de dokter heeft het nog zó gezegd…’

Toen was het alsof er iets brak.

Woedend smeet hij het glas kapot in een hoek, woedend stond hij ineens allerlei dingen te schreeuwen die hij niet echt meende, woedend rende hij de trap af. Terwijl zijn vrouw met een ontdaan gezicht naar beneden liep, pakte hij het kleine tasje met wat toiletspullen en een pyjama dat hij stiekem had klaargezet voor als hij er helemaal niet meer tegen kon.

‘Pa weer helemaal over de rooie?,’ hoorde hij Joris’ stem in de keuken.

Woedend smeet hij de deur achter zich dicht. Zonder nog iemand iets te zeggen stapte hij in de auto en scheurde weg, hij wist zelf niet waarnaartoe. 

Het regende. In de achteruitkijkspiegel zag hij dat buien van zelfbeklag en haat en verdriet en verwijten hem achtervolgden. De ruitenwissers sloegen driftig links en rechts in het rond, het stroomde inmiddels van de regen. Hij proefde het zout van zijn tranen op zijn lippen en voelde zich beroerd.

Medelijden voelde hij nog het meest, medelijden met zichzelf.

Hij vond het rot dat het nu uit was, een breuk was nu onvermijdelijk. Wat hij had staan schreeuwen was onvergeeflijk. Hoe zijn vrouw zich zou voelen interesseerde hem niet, daar had hij nu geen ruimte voor. Verwijten voelde hij ook. Hij verweet het zichzelf dat hij het niet had kunnen voorkomen. Verdriet voelde hij ook. Hij voelde verdriet voor de kinderen, vooral voor Joris die nog een kwetsbare leeftijd had en voor zijn kleinzoon die hem altijd  verwelkomde met uitgestrekte armpjes: Oopaa! Maar hij voelde geen opluchting, en dat had hij wel verwacht. 

Hij had wel eens gehoord dat de beste manier om er een eind aan te maken was door met hoge snelheid tegen de pijler van een viaduct te rijden. Op die manier maakte je niet andere mensen slachtoffer van jouw probleem, zoals bijvoorbeeld de treinmachinist als je voor de trein sprong. Hij grijnsde even; hij kon er heel rationeel mee bezig zijn. Maar om alle pijlers van viaducten waar hij langs reed stonden vangrails en hij zag wel in dat het dan niet werkt.

Terwijl de auto zich kilometer na kilometer door de slagregens boorde keek hij niet op of om, hij lette wel op het verkeer en op de viaducten, maar waar hij naar toe reed was niet belangrijk. Als het maar weg was, weg van de de verwijten, weg van het schuldgevoel, weg van zijn labiele zelf en weg van de eeuwige dreiging dat het weer helemaal mis zou gaan in zijn hoofd. En misschien was Rijkswaterstaat bij één viaduct de vangrails vergeten. Zonder op te letten waar hij was nam hij ergens een afslag.

Het was al diep in de avond toen een blauw plaatsnaambordje een ogenblik zichtbaar was in het felle licht van de koplampen: Emmeloord!

‘Grote god, ik ben in Emmeloord! Wat moet ik hier?’

Hij zag een café met wat verlichting aan de gevel en bemerkte ineens dat hij vreselijke dorst had. Hij parkeerde de auto en stapte het café binnen. Een schrale geur van bier en sigarettenrook, vermengd met oud frituurvet van de bitterballen kwam hem tegemoet. Er zat een tiental mensen vaag te kletsen en niemand keek naar het televisiescherm in de hoek, waarop een wezenloze komedie werd vertoond. Door de druilerige muziek die uit de luidsprekertjes boven de bar kwam waren van de komedie alleen de ingeblikte lachsalvo’s hoorbaar.

De vermoeide barman keek hem even aan met een vragende blik.

‘Een biertje graag. Of nee, doe maar een kopstoot.’

Toen het gevraagde voor hem werd neergezet keek hij er even naar en dronk toen beide glazen zo snel mogelijk leeg. Nog maar één, gebaarde hij de barman.

Hij voelde zich niet beter. Hij wist niet hoeveel hij gedronken had, toen een vrouw op de kruk naast hem schoof, aanvankelijk  zonder notitie van hem te nemen. Een beetje gemelijk keek hij opzij. Blond haar, wat te kort geknipt, eenvoudige zwarte jurk, ook een beetje te kort, maar toch wel chic. Het niet onknappe gezicht licht opgemaakt. Ongeveer veertig, schatte hij.

‘Alleen?’ vroeg ze ineens.

Hij schrok op en knikte.

‘Ik ook,’ zei ze. ‘Sinds mijn Frits van me weg is gegaan ga ik één keer in de week naar het café om wat te drinken. Niet om mannen aan de haak te slaan, zo ben ik niet, maar gewoon voor wat aanspraak.’

‘Ik heet ook Frits, da’s toevallig,’ zei hij en zweeg.

Ze dronk rustig van haar bier en zei toen:

‘Ik heet Bianca. Waarom ben jij hier, alleen? Je lijkt me niet het type van een monteur van windmolens of zo, ik noem maar wat.’

Hij zweeg weer een hele tijd, maar zei toen een beetje moeilijk:

‘Nee, ik doe niet in windmolens, ik vecht er alleen tegen. Mijn vrouw heeft me het huis uit gegooid, het is nu helemaal stuk tussen ons.’

‘Lang geleden al?’ vroeg ze.

‘Vanmiddag’ zei hij met een grijns die mislukte.

 Ze had direct door hoe hij zich voelde.

‘Och god, en nou zit jij met een oude lellebel in een verschrikkelijk café, uitgerekend in Emmeloord! Wat intens zielig!’

Hij lachte een beetje door het waas van tranen en veegde onder zijn bril zijn ogen af met de punt van zijn zakdoek.

‘Kom, drink nog wat, dat haalt de scherpe kantjes er wat van af’ zei ze.

Ze was eigenlijk best lief, ze begreep hem tenminste een beetje.

‘Laatste ronde, mevrouw, heren, we gaan zo sluiten’ riep de barman vermoeid.

Hij rommelde wat in een la onder de bar en haalde een afstandsbediening tevoorschijn. De TV ging uit, en ook het achtergrondmuziekje. Het café werd ineens veel kaler en nog ongezelliger. De laatste drie nog overgebleven gasten rekenden af en verlieten zwijgend het café. Toen mompelde de kastelein, zonder op te kijken:

‘Waamoejijnaatoe? Jijkenniemeerije. Kenneketaxivoojebelnofzo?’

Frederik keek even onzeker om zich heen en realiseerde zich toen dat hij daar nog geen moment over nagedacht had.

‘Hoeft niet, Willem,’ zei Bianca gedecideerd, ‘ik weet waar hij logeert. Ik breng hem er wel even.’

De kastelein leek opgelucht dat er van hem geen verdere actie gevraagd werd en slofte voor hen uit naar de deur.

‘Gnavend’ zei hij en sloot de deur achter hen.

Terwijl Frederik nog nadacht over de betekenis van dit woord, duwde Bianca hem in de richting van een klein rood autootje.

‘Ik pak nog even mijn tasje…’ zei hij en wankelde naar zijn eigen auto. Pas terwijl hij terugliep naar haar auto drong de betekenis van het laatste woord van de kastelein tot hem door. Ze zag de vage grijns op zijn gezicht en vroeg:

‘Voel je je al wat beter?’

Hij haalde zijn schouders op en zei,

‘Is er hier op dit uur nog een hotel open of zo?’

Ze startte de motor en antwoordde:

‘’k Zou het niet weten. Maar ik heb een kleine logeerkamer, daar kun je wel slapen. Stap maar in.’

‘Maar ik wil je absoluut niet…’

‘Nou, waar wil je dan naar toe?’

Ze had wel een punt.

‘Ok, maar ik rij wel achter je aan, dan hoef ik de auto niet hier achter te laten.’

Ineens was het aardedonker om hen heen, de kastelein had het buitenlicht uitgedaan. Het regende nog steeds, in de verte een straatlantaarn. Ze stopten voor een klein rijtjeshuis, alle ramen donker, en stapten uit.

‘Kom nou maar, jij bent toe aan een flinke nacht slapen.’

Ze stommelden naar boven, hij zag een groot bed, trok zijn jasje uit, schopte zijn schoenen in een hoek, trok zijn das los, maakte de kraag van zijn overhemd wat wijder en plofte neer. Midden in de nacht zak hij ineens rechtop.

‘Verdomd,’ dacht hij, ‘in ben n’m pillen vergeten. Mijn ‘antepriva’, zoals Joris ze noemde toen hij nog klein was. Jezus, als het me weer te pakken krijgt zoals de vorige keer…, ik was compleet psychotisch…’

Hij liet zich achterover vallen en sliep onrustig verder.

Voor zijn gevoel korte tijd later schrok hij weer wakker. Het was al licht en hij hoorde de rustige ademhaling van iemand naast zich in het bed. Zenuwachtig trok hij het laken wat opzij en zag dat Bianca net wakker werd. Ze legde haar armen om zijn nek en trok hem naar zich toe. Ze rook naar verschaald bier en teveel goedkope parfum. Haar zoen probeerde hij te ontwijken, maar ze zei:

‘Stil maar, als de kinderen wakker zijn gaan ze zelf wel naar beneden. Ze komen nooit hier binnen…’

Met een gevoel van paniek trok hij zich los uit haar omhelzing.

‘Nee toch, verdomme, kinderen?’ vroeg hij met bevende stem.

‘Ja,’ zei ze trots, ‘Ines is vijftien en Robbie dertien. Je zult ze zo wel zien.’

Zijn gevoel van paniek werd nog groter toen hij zich realiseerde in welke situatie hij beland was, in bed bij een vreemde vrouw, en straks moet hij haar kinderen ontmoeten en wie weet wat er nog verder van hem verwacht wordt…

Toen Bianca hem trachtte terug te halen in haar omarming hoorde hij op de trap hevig gestommel.

‘Laat ze nou maar,’ zei Bianca, ‘ze zullen ons niet komen storen.’

Maar op de gang, hoorde hij iets heel anders.

‘Kom nou maar!’ Een schelle meisjesstem, vlak achter de deur, kennelijk tegen haar broertje. 

‘We moeten een beetje rustig doen, want ze hebben nog niet geneukt. Ik heb hem vannacht op de trap gezien, straal bezopen. Als we teveel kabaal maken lukt het hem niet en dan heeft ze weer de hele dag een rothumeur.’

‘Weg van hier,’ dacht hij in paniek, ‘zo snel mogelijk weg!’

Toen de stem van een jongen: ‘Hoe weet je nou dat ze nog niet geneukt hebben?’

‘Nou, dat hoor je toch? Mamma roept dan altijd van oeh, oeh, oeh, nou dan weet ik het wel.’

Nu was de paniek compleet. Hij greep naar zijn tasje met vluchtspulletjes en zocht  met bevende handen koortsachtig naar het heupflesje whisky dat hij thuis erin had gedaan. Het zat er niet in, maar hij vond wel iets anders. Een rechthoekig doosje, zijn pillen. Er zat een briefje op:

‘Frederik, wees in godsnaam voorzichtig. We kunnen je niet missen, en ik zeker niet. Ik hou van je, Nellie.’

Ze had het tasje gevonden, de whisky eruit gehaald en zijn pillen erin gestopt. Maar ze had niet geprobeerd hem tegen te houden, dat zou alles nog erger hebben gemaakt. 

‘Maar ze geeft om me, ze hebben me nodig thuis, ik heb alles veel erger gemaakt dan het is, ik moet naar huis, weg van hier, zo gauw mogelijk.’

Hij was nu kompleet in tranen.

‘Ze geeft om me, en ik ontloop alles! Ze denkt vast dat ik een nog grotere nietsnut ben dan ik echt ben.’

De kinderen stonden stomverbaasd te kijken toen er ineens een grote man met een betraand gezicht de trap af kwam stormen. Met zijn schoenen nog in de hand gleed hij bijna uit op de gladde vloer in de keuken. Om niet te vallen moest hij de rand van het aanrecht vastgrijpen. Met trillende handen schonk hij zich een glas water in, frommelde zijn pillen uit hun strip sloeg alles zo snel mogelijk achterover.

Hij voelde zich iets rustiger nu, liep naar de voordeur. Bianca stond in een veel te klein zwart nachtponnetje met een ontdaan gezicht onder aan de trap. Te kort was niet zo erg, maar te nauw wel.

‘Nog bedankt voor de gastvrijheid!’ riep hij over zijn schouder en holde op kousenvoeten naar de auto. Zonder nog op te kijken reed hij zo snel mogelijk weg. De banden maakten een schel piepend geluid op het asfalt. Na drie bochten stopte hij even om zijn schoenen aan te doen, dat reed wel makkelijker. Toen reed hij weer verder zonder zich veel om snelheidsbeperkingen te bekommeren. Langzamerhand kwam hij wat tot bedaren en reed wat rustiger.

Een paar uur later was hij thuis.

Bij het tuinhekje stond Joris met zijn fiets.

‘Hoi, Pa, fijn dat je er weer bent. Leuk gehad?’

Zonder een antwoord af te wachten sprong hij op de fiets en was de hoek al om.

Nellie vond hij in de keuken. Ze omhelsden elkaar en ze zei:

‘Fijn dat je terug bent. Ik was zo ongerust… Waar heb je gezeten?’

Hij grinnikte even.

‘In Emmeloord.’

‘In Emmeloord?? Waarom in Emmeloord? Wie woont er nou in godsnaam in Emmeloord?’

Opgelucht keek hij haar aan en zei:

‘Niemand, in Emmeloord woont helemaal niemand!’